I
Die morgen ontwaakte ik met mijn nek in het gras
en de dauw nog achter mijn oren
de roep van de reiger klonk door de vallei
en mij riep de zon door de holle wegen en de velden
langs de beken ging ik op weg
ik meanderde met een groen waas voor mijn ogen
terwijl in de knotten gefluisterd werd
van wat komen zou hier en nu
en tot in eeuwigheid naar de vruchtbare aarde
achter de heuvels
‘hier mond ik naamloos uit tot een bruisende kreek’
zo spreekt de wilgengod
II
Toen de zon hoog aan de hemel stond broeide mijn lijf
jeugd verdampte de dauw van de morgen loste op
in de zomer en de honderd seizoenen
mijn neusvleugels trilden op het ritme van de lisse
en ik blaakte dat het een aard had
de knotten zongen het hooglied van de zomer en in mijn kielzog
volgden alle zwanen die kleefden aan mijn hand
er klonk gelach in het water en ik reikte
met de bomen naar de constellaties die zich wentelden
en vormden tot het teken van de maagd
zo dwaalde ik in dit gezelschap in haar aanschijn
ontferm u over ons
III
Bij het langgerekt vallen van de avond keerde ik terug
naar de velden die ik ’s ochtends verliet
maar ik herkende ze niet meer
de knotten zwegen in een taal die ik niet machtig was
de bron van de beken was nietig bij de zee der sterren
ik verpoosde in het strijklicht met de herinnering
aan lisse zwakjes rond mijn neus
zuidwaarts was de reiger lang vertrokken
toen het groene waas begon te verbleken
en de eerste wind over de heuvels trok
ik zeeg neer terwijl de bomen wiegden schijnbaar
eeuwig septemberend op de laatste adem van de zomer
Bij het gedicht ” In het Teken van de Maagd” hoorde ik op de achtergrond Dylan Thomas zijn gedicht Fern Hill hardop lezen. Ik weet niet of je het kent maar er zijn zeker raakpunten.
Er zitten mooie gedichten bij. Gelukkig kent iemand het woord “deemsteren” nog. Hoera.