aldus verblijf ik de flierende fluiter
de vrijende buiter de stem op de schouder
die aanspoort tot blijven tot ver voorbij sluitingstijd
want ik was de grote ontbraker
de wapperende doorwaker van schuimende nachten
de nimmer verzadigde wolkenverzamelaar
en allen die mij zagen zegen neer en zwegen
in eerbiedige afwachting van mijn zegen
aldus dwaalde ik harig en met harde borst
een hand op mijn degen een hand om een middel
zeven maal zeven mijlen in de laarzen
van de markies van Carabas
met de wereld aan mijn hooggehakte voeten
en zilver op mijn gladgelakte tong
maar toen kwam de dag van het grote gestamel
vergat ik de tekst van mijn spreekbeurt
in luttele seconden in een simpelweg glimlachend aanschijn
klaarde mijn wolkenverzameling op
verslapte mijn borst en verroestte mijn degen
zou ik het liefst haar hoge voeten hebben
willen lakken met mijn tong
zo werd mijn naam van geprevel een werkwoord op zich
en ik het jongetje in de veel te grote laarzen
droeg ik haar naam als maat van alle dingen
en verblijf ik tot op heden aldus de stille verbijter
de dromende druiler de verstomde stem
op haar schouder die onderhuids smeekt om te blijven
tot ver voorbij het sluiten der tijden