De Toren van Babel

s’ Ochtends wordt in het Oosten een oud rijk gesticht
waar de mens, uit angst voor de vergankelijkheid
na een schaal verboden vruchten als ontbijt,
wanhopig zijn smeekbedes tot de hemel richt.
Maar de hemel gloeide zilver in het ochtendlicht.

De vorst keurt vanaf  een groen behangen balkon
hoe men wat niet gegeven wordt zelf gaat halen.
Over falen zwijgt men stil in alle talen.
Hoog wordt geblazen van de toren zonder plafond
en de hemel straalde gouden in de middagzon.

Daar verrijzen in de zanderige schittering
zuilengalerijen verrijkt met arabesken.
’t Op het waanzinnige af groter, groots, groteske
bouwwerk draait om zijn as in oneindige hunkering,
maar de hemel brandde roze in de schemering.

Storm kondigt zich in fluisterende wolken aan.
Hopeloos gewogen en te licht bevonden
richt stenen hoogmoed zich bulderend te gronde.
Stof is opgewaaid om weer tot stof te vergaan
en de hemel smeulde zwart onder de sikkelmaan.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *