zo zij groots is groeit zij aanwas
is zij mooi veel mooier nog dan wat ze aanhad
zij dost zich uitzinnig parelt een glimlachje in oortje schik
en snoer drapeert en kamt
nooit erover maar hoe het heurt
en kijkt en schikt en tuurt en staat te kijken
ik in de deuropening en klaar is onweerstaanbaar
spiegeltje spiegeltje aan de wand
er zit nog wat daar naast je tand
tikken hakken aritmetisch gearmd gooi
hoofdje lachend tegen schouder hadden
we nu maar een paraplu om het helemaal af te maken
want zie ons hier nou toch eens gaan
over straat en laan ga opzij onderdaan
en ze doen het nog ook zijn we niet aimabel
amoureuze reuzen in een wereld die te klein is
voor grote harten
geef ons rivieren en eeuwenoude stenen
en wij bouwen er een leven van
geef ons tijd en wijle
en wij bouwen aan de toekomst
maar dat kan morgen ook nog nu eerst na u
door eikenhouten deur van hier nog nooit eerder geweest
tover albasten schoudertjes onder een jas vandaan neem ik aan hoe was uw naam
wilt u mij maar volgen naar het aperitief
spiegeltje spiegeltje aan de wand
welkom in dit restaurant
presenteer ik u aldus met trots het menu amuseer u met vragen sleep voor het gerecht opmerkingen en onthoofd gerechtigheid met klachten a la crime zoals desertie tenslotte suggesties toe nog een kop zuivere koffie voor het geweten neem alles maar voor een vereffende rekening het was goed houd de rest maar het is goed
zo zij moe is is zij jong
is zij jong zijn wij samen van zijn lang zal ze leven
nooit jonger dan de avond
stap op grote stappen passen zwierig walsen als een gouden tol
en draaien zonder doel maar we komen er wel
omringen dronken gedrochten druiloren en nachtvlinders rond lantaarnpalen
in wervelstormpjes zijn ze jong en oud tegelijkertijd
want later is nu hoe later het uur hoe lelijker die koppen
maar niet zij als zij dubbel in beslagen ramen loopt en staat
en uitstijgt boven al was ik haar ik zou mijzelf kussen
spiegeltje spiegeltje aan de wand
geef mij nu voorgoed je hand
zo zij moe is is zij voldaan
sluimert stiekem in de nacht is oud
veel ouder nog dan wij die onszelf maar half kennen
en nu niet met zand in kleine oogjes
tot onszelf spreken in het schemerlicht
want ik zie mezelf naast me liggen
ik heb beide ogen dicht.